Daarginds de groene heuvels.

Op dit blog vertrouw ik in gedeelten mijn pennenvruchten toe van het houden van vakantie in Frankrijk, het wonen daar en onze belevenissen daarginds.
Ik ben met het schrijven hiervan al begonnen in 1994, waar blijft de tijd ?

Met een "voorraad" van 130 bladzijden, zal ik twee keer per maand een hoofdstuk posten, op de 1ste en 15de van iedere maand.
Ik maak er dus een feuilleton van!

Om privacy redenen heb ik de namen van de personen die in de verhalen voorkomen veranderd.

Lees gezellig mee en een reactie van tijd tot tijd zou ik erg op prijs stellen.
Als het je aanspreekt en je wilt niets missen, dan kun je ook volger worden.
à Bientôt, (tot straks).............Daarginds !

maandag 15 september 2014

WINKELEN VOOR EEN ZEIS.




Iedere keer als we de negen kilometer naar Bourbon reden, voelden we een verbondenheid met alles om ons heen, alsof we er al jaren woonden.
Zelfs over de tijdsduur van het afleggen van deze negen kilometer verwonderden we ons, omdat we het vergeleken met het afleggen van dezelfde afstand in Nederland, waar we dan voor tientallen stoplichten moesten wachten of in de file stonden.

Ondanks het feit dat het soms vierendertig graden werd, stapten we regelmatig `s middags in de auto en gingen we de omliggende dorpen verkennen.


Op één van onze verkenningstochten kwamen we op het idee om maar eens een zeis aan te schaffen.
Het gras in de tuin had her en der een schrikbarende hoogte bereikt. Er moest toch iets gebeuren voordat onze vakantie voorbij was.
Als eerste stopten we bij een soort supermarkt, maar dan voor boeren. Daar was werkelijk alles te koop, behalve een zeis!
Voor de zekerheid vroegen we het nog even en de man zei ongelovig “a la main” met de hand?, inderdaad een ouderwetse zeis.
Nee, die hadden ze niet, maar in een dorp verderop bij “Mr.???”, de naam ontging ons, daar moesten we zijn.
Wij stopten bij het dorp tien kilometer verderop.

Waar zou “Mr.X ?”dan wel moeten wonen?
We maakten een rondje om de kerk, bekeken vanuit de auto een handjevol winkels en zagen geen winkel, waar naar ons idee een zeis te koop zou kunnen zijn.
Net buiten het dorp, was een bouwmaterialen zaak, Joep ging het voor de zekerheid nog eens vragen.
Het antwoord luidde: “Nee, in Lurcy kunt U geen zeis kopen, in het volgende dorp is een winkel en daar hebben ze beslist een zeis!
Bij de “quincaillerie!”.

Wij hadden geen flauw idee wat dit woord betekende, maar het klonk interessant genoeg, dus reden we weer een dorp verder.


Daar aangekomen zagen we inderdaad, nadat we wat rondgereden hadden, een winkel met boven de etalage de aanduiding “quincallerie”!
Een ijzerwaren winkel dus, eigenlijk heel logisch.
We parkeerden de auto in de schaduw en liepen opgetogen richting winkel, driemaal is scheepsrecht….
Maar naar mate we dichterbij kwamen, vonden we het er daar binnen wel een beetje duister uitzien.
Op de winkeldeur hing een klein bordje “fermé”.
 Ja hoor, gesloten….!
Hadden we onder de hand veertig kilometer gereden, stonden we voor een gesloten deur, terwijl de andere winkels wel open waren.
We gingen met onze handen boven onze ogen naar binnen staan gluren, totdat we ontdekten dat het belachelijk was wat we deden.

“Zullen we maar even daar aan de overkant in het park in de schaduw gaan zitten?” stelde Joep uiteindelijk voor. We stonden namelijk een beetje dom om ons heen te kijken, alsof de zeisen ons wandelend tegemoet zouden komen.
In het park ontdeden we eerst een bank van de mieren en lieten ons vermoeid van de hitte op het beton achterover zakken met onze voeten gerieflijk voor ons uitgestrekt.
“Wat een stom gedoe voor een zeis en ik verrek nog van de honger ook!”merkte ik enigszins gepikeerd op.
“Ja, tig vierkante kilometers grond om bij te houden! Gebruikt dan niemand hier meer een zeis?
Ze kijken je allemaal net aan of er een steekje aan je los is als je er naar vraagt! Moet jij een kauwgommetje?”
“Nee, alsjeblieft niet, anders krijg ik nog meer honger! Friteskramen kennen ze hier ook al niet!”
“Dan moet je `s morgens maar genoeg eten! Ik heb nergens last van!” stelde Joep tevreden vast.

Dat hij geen honger had was op zich niet zo verwonderlijk, want tegenover mijn “petit dejeuner”; een “briochette” met jam, stond zijn zelfbedachte receptuur van een voor mij uiterst gruwelijk, maar kennelijk wel goed vullend geheel.

`s Morgens verliep de samenstelling en bereiding als volgt:
“Men neme een diep bord, vul dit naar behoefte met Corn Flakes, giet daarover royaal halfvolle melk.
Vul dit tot de rand van het bord aan met “Fromage blanc 40%", garneer dit geheel met grote klodders dikke crème fraîche en steek als “kers op de taart” en om de kleur iets op te halen, minimaal zes gedroogde pruimen op de klodders “crème fraîche!”
Aangezien wij al jaren getrouwd zijn, tutoyeren wij elkaar dan ook al geruime tijd, maar bij bepaalde gemoedstoestanden, kunnen we ineens uitermate beleefd tegen elkaar worden.
Als Joep dan `s morgens, voetje voor voetje, met dit volle bord en de op de rand balancerende pruimen rondliep, informeerde ik altijd: “Waar denkt U dit te gaan nuttigen?”.
Afhankelijk van het antwoord werd zo de plaats bepaald waar we ieder ons ontbijt nuttigden, waarbij ik zorgde dat de wiebelende pruimen zich niet in mijn gezichtsveld bevonden.

Maar goed, inmiddels leek het er op dat het bejaardenhuis leegstroomde.
In dit dorp hadden ze er dus wel een. In het voorbij rijden waren we danig onder de indruk van het gebouw met een grote “cour”, waarin platanen stonden met bankjes er onder en één en al bloemen.
Dit alles hadden we vluchtig gezien door de misschien wel eeuwenoude, metershoge poortdeuren, die open stonden.
Gekscherend hadden we nog tegen elkaar gezegd: “Nou als je hier in een bejaardentehuis zit, dat weten ze zeker dat ze je nooit kwijt raken, hier kun je nog eens oud worden!”.

De sportief in korte broeken en luchtige hemden geklede oude mannen, met pet of hoed op, ter bescherming tegen de felle zon, kwamen op hun gemak aanlopen.
Met hun nou niet bepaald van een huiskleur voorziene blote armen en benen, met blote voeten in gympen of blauwe bootschoenen, begonnen ze liefdevol met een oud lapje hun “jeu de boules”- ballen op te poetsen.


Ondertussen werd er druk overleg gepleegd, de peuken van hun sigaretten in hun mond, volgden moeiteloos iedere beweging zonder dat de as eraf viel.
Nadat er nog wat nieuwkomers waren begroet, was de ploegindeling kennelijk snel voor elkaar, want in groepjes verdwenen ze naar de diverse zanderige paden in het park.
Uit beleefdheid gingen we rechtop zitten, want het pad voor onze bank moest ook gebruikt worden om te spelen.
Er werd eens vriendelijk naar ons geknikt en het spel kon beginnen.

Voor de afworp werd er met de voeten professioneel in het stof heen en weer geschuifeld om er zeker van te zijn, dat men de juiste stand had, waarna men soepel door de knieën ging en de zware bal werd geworpen.
Afhankelijk van de speler en de plaats waar de bal terecht kwam, werd er soms hevig gekreund of triomfantelijk gelachen.
Soms werd er tot op de centimeter nauwkeurig, tussen duim en wijsvinger de afstand tussen de diverse ballen gemeten.
De winnaar werd loyaal door de anderen gefeliciteerd.
De ballen werden opnieuw verzameld, waarbij één van de mannen, zonder te bukken achteloos met een magneet zijn ballen één voor één omhoog klikten.
De peuken van de sigaretten werden opnieuw aangestoken, waarbij het oplopen van een verbrande wenkbrauw niet denkbeeldig was, gezien de grote steekvlammen die uit de ouderwetse benzineaanstekers kwamen!
Op naar de volgende ronde!

Er kwam een wielrenner het park in gereden, Gerrie Kneteman in het klein, maar dan op pensioengerechtigde leeftijd en nog net niet aan een verblijf in het bejaardentehuis toe, zo te zien.
Hij parkeerde zijn fiets tegen onze bank, zodat ik bijna door het stuur in de wurggreep werd genomen, zei met pretoogjes en-passant tegen ons: “Bonjour Monsieur, Ma-dá-me!”
Hij zwaaide naar links en naar rechts en riep in het algemeen: “Ça va ?”, gaf iedereen een hand en kwam vervolgens energiek teruglopen.
Hij pakte zijn fiets weer, wij stonden voor onze veiligheid maar tegelijkertijd op, hij stapte op en riep: “Au revoir Monsieur, Ma-dá-me! “ en fietste fluitend weg.
“Nou dat was gezellig! “merkte Joep droog op.
“Zullen we ook maar eens opstappen?”.


                  ***********************









RECEPT.

MENGELMOESJE VAN GROENTEN IN CHAMPIGNONSAUS, met krielaardappeltjes en kip drumstick.

Mengelmoesje van groenten, kan van alles zijn, maar ik had voor dit recept, voor 2 personen aan 

ingrediënten:

- 200 gram pastinaak
- 1 grote wortel
- 10 spruiten, gehalveerd.
- 2 sla uitjes
- 100 gram kastanjechampignons
- 2 struikjes witlof

Voor de champignonsaus:

Fruit 1 klein sjalotje aan in 25 gram boter, roer er 25 gram bloem door en laat het geheel even garen.
Meng er bouillon (van een blokje bospaddenstoel bouillon) beetje bij beetje bij tot de gewenste dikte.
Voeg alvast de helft van de in plakjes gesneden champignons toe en laat even door pruttelen. 
Zet even apart.

Snijd de pastinaak, wortel, champignons en sla uitjes in dunne plakjes. Het witlof grof snijden.

Roerbak de groenten op hoog vuur in een beetje zonnebloemolie "al dente",  zet het vuur lager en voeg de champignonsaus toe, roer alles goed door elkaar tot het warm is.

Lekker met gebakken krielaardappeltjes en een gegrilde kip drumstick.

                                                        



                                                          *************************

maandag 1 september 2014

VAN ALLES WAT DOEN.

`s Avonds zaten we aan de grote eetkamertafel met onze warme hap.
We hadden de eetkamer tafel in de “sejour” onder het raam aan de achterkant van het huis gezet. Niet voor het uitzicht, want door geel bewerkt glas viel niet veel te bewonderen.


Ondertussen zaten we een indeling te maken voor de slaapkamers, want daar stond alles nog op zijn kop.
Of het kwam doordat we buiten al gewend waren om ruimte om ons heen te hebben, weet ik niet.
Maar ineens kreeg ik met het wegschuiven van de stoel tegen het dressoir een “claustrofobisch” gevoel.
“Het staat hier véél te vol! Waarom maken we van de Alpen kamer geen eetkamer?”
De Alpenkamer stond in de planning als slaapkamer.
Joep, keek ook eens kritisch in het rond, terwijl hij zijn stoel aan de andere kant van de tafel bijna tegen de boekenkast aanschoof.
“Je hebt gelijk, waarom proppen we alles in één kamer Het is zonde om zo een grote kamer als de Alpen kamer, alleen maar als slaapkamer te gebruiken!
 En vier slaapkamers?
 "Kom op, dan veranderen we het gelijk, we maken er een een “salle à manger” een eetkamer van!”

We kwakten onze vuile vaat in de gootsteen en gingen aan de slag.
De bedden van de Alpen kamer werden een kamer verder gezet, we sjouwden met een bruin buffetkastje van de badkamer naar de eetkamer, waar er al één stond en creëerden zo een wandmeubel.
De eettafel met stoelen konden we riant in het midden zetten, zodat we tijdens het eten uitzicht op de weiden achter het huis hadden.
De gotische salontafel van mijn moeder werd wandtafel met aan weerszijden een bijpassende, behoorlijk rustieke stoel.
Ons fleurig servies met fruitafbeeldingen zette ik in de open vakken van de buffetkasten.
Vervolgens schoven we met wat koperwerk, waaronder een erfstuk, een zeker tachtig jaar oude vaas uit Indië heen en weer en waren tevreden met het resultaat.
We doken in onze voorraad van gekregen of bij de kringloopwinkel gekochte schemerlampen en na ongeveer twee uur, zaten we in onze sfeervol verlichtte “salle à manger” achter een glaasje wijn.
Inmiddels was het buiten aardedonker geworden, dus genoten we van het uitzicht op de besneeuwde Alpen!

We sliepen nog steeds op de grond, weliswaar met onze nieuwe matrassen op de Pirelli lattenbodems.
De naam Pirelli deed me meer denken aan vette, brede banden op een formule één wagen, dan aan lattenbodems.
Maar toch was er een gelijkenis, wij hadden namelijk ook een prima ligging door de in dikke rubbers opgehangen, onafhankelijk geveerde, verstelbare latten.
De lattenbodems waren echter tien centimeter te lang voor onze ledikanten van vèr voor de oorlog.
We gingen zeer precies te werk, we namen tot op de millimeter nauwkeurig alle maten.
Wonder boven wonder, konden we precies aan de uiteinden van het ijzeren onderstel van de lattenbodems, de zaag in het hout zetten.
We lieten de bodems heel voorzichtig om het verfwerk niet te beschadigen naar beneden zakken, maar we bleven zakken!
De binnenlatten waren te smal, dus schroefden we daar een paar bredere latten op en toen pasten alles perfect.
Hup, de nieuwe matrassen er op, die toevallig gelijk kwamen te liggen met de bovenkant van de zijplanken.
Ik moest gaan “proef liggen”, Joep verdween als een automonteur, liggend op zijn rug onder het bed en gaf korte instructies: “Op je rug liggen, omdraaien, op je zij!” terwijl hij alles afstelde op mijn gewicht.
“Goed zo?” riep hij iets te luid van onder het bed.
“Perfect, niks meer aan veranderen!” riep ik met mijn hoofd buitenboord, alsof we het over het afstellen van het stationair toerental van een motor hadden.
Vervolgens ging Joep op zijn bed liggen. Ik ging op mijn knieën op de grond liggen en moest doorgeven hoever de latten doorzakten.
Leg dat maar eens uit!
Joep, maakte dezelfde bewegingen als ik en ik kon geen verschil ontdekken.
“Het ligt eigenlijk wel goed”, zei hij.
“Ja, volgens mij is het perfect afgesteld”, antwoordde ik zogenaamd technisch en opgelucht, want ik snapte echt niet waar ik eventueel iets moest veranderen!
Toen werden de bedden opgemaakt, de gebloemde gordijnen op de roede gehangen en de ronde tafeltjes naast het hoofdeinde, voorzien van kleden.
We lagen als een vorst en als `s morgens de eerste zonnestralen door de spleten van de luiken naar binnen schenen, was ik er helemaal happy mee.

De andere slaapkamers werden ook ingericht. Als laatste liepen we te passen en te meten met exemplaren uit onze voorraad schilderijen en fotocollages en zo kreeg alles een plaats.

Tussen de bedrijven van het inrichten van het huis door, waren we al regelmatig naar Bourbon gegaan voor de boodschappen, bankzaken of gewoon even door de straatjes slenteren.



Soms namen we onze “Dirk”, bijnaam van onze hond Dixie mee en lieten hem in het park uit. Zo kon hij ook nog eens andere luchtjes ruiken dan alleen maar de geuren van de campagne.


 Of we namen een kopje espresso in “Bar L`Escale” .
Met de barman maakten we een praatje, hij informeerden belangstellend of we er al “woonden” en of we het naar ons zin hadden.
Ondanks onze bevestiging van het laatste, bleef hij bij zijn stelling: “Saint-Plaisir est mort! – het is dood!
Lachend sloten we met hem een compromis door te zeggen:
“Saint Plaisir is niet dood, maar rustig!”
Hulpeloos hief hij zijn armen omhoog, haalde zijn schouder op en mompelde terwijl hij terug liep naar de bar, “Qui, bon……….”, met andere woorden: “Ik vind het best als jullie het zo willen noemen!”

Feitelijk moesten we hem gelijk geven, want we hadden al zo vaak moeten constateren, dat er veel Franse dorpjes verpauperden.
Slechts vervaagde letters op de gevel, boven de nu met vitrage bedekte ramen gaven aan dat de “boulangerie, charcuterie of alimentation” allang tot een grijs verleden behoorden.

De jonge “boulanger” van toen was te oud geworden of had geen bestaan meer en vertrokken naar de grote stad.
Of het “Hotel de la Gare”, terwijl er in geen velden of wegen meer een spoorlijn was te bekennen en het allang geen hotel meer was.

Alleen de gepensioneerden ouwetjes bleven hun dorp trouw, waar ze nu van hun rust konden genieten.
Op de stoep voor hun huis, zaten zij op de kleine houten Franse stoeltjes, tussen de weelderig bloeiende geraniums en keken ze iedere passerende auto na.



 Ze maakten hun dagelijkse praatje bij het afhalen van hun “baguette” in de Bar, die `s morgens omgetoverd werd tot brood-depot.

Hier in de omgeving geen uitpuilende bejaardentehuizen, maar bejaarden, die in hun op diesel rijdende, zonder rijbewijs te besturen tweezitter, zelfstandig naar Bourbon tuften.
Vervolgens deden ze gewapend met een wandelstok, in de grote supermarkt hun boodschappen.

Tuften door de groene heuvels terug naar huis en hadden dan weer tijd om op hun stoelen voor het huis hun mede lotgenoten langs te zien komen.

                                             ***********************

RECEPT.

ZWITSERSE ROL MET CHOCOLADE/HAZELNOOT vulling.

Het recept voor deze Zwitserse rol heb ik gevraagd aan een quiltvriendin, want die had met dit recept een heerlijke met citroen/room gevulde rol gemaakt.
Er bestaan veel recepten met allemaal verschillende hoeveelheden aan ingrediënten.
Maar deze kwam verrassend goed uit de bus!

Ingrediënten:

- 40 gram bloem
- 10 gram maizena
- 50 gram suiker
- 4 eierdooiers
- 2 eiwitten

Voor de vulling:
- 60 gram chocolade/hazelnootpasta
- 120 gram mascarpone
- klein scheutje melk
- 1 theelepel karamel siroop (optioneel) of Amaretto
- frambozenjam

Bakplaat ter grootte van 35 x 26 cm.

Oven voorverwarmen op 200 graden.

Klop de eiwitten stijf met de helft van de suiker. Klop in een andere kom de eidooiers met de rest van de suiker tot een licht geel gekleurd lint. Schep daar voorzichtig de eiwitten door en het gezeefde bloem en maizena.

Strijk dit gelijkmatig op een op maat gemaakte, ingevette en met bakpapier beklede bakplaat.
Bak de cake in plm. 10 minuten in de oven.

Terwijl de cake in de oven staat, maak dan de vulling.
Roer de ingrediënten voor de vulling goed door elkaar, niet te dun maken.
Zet even weg in de koelkast.

Haal de cake uit de oven en keer de cake met behulp van een schone theedoek om en leg op een werkblad. 
Haal voorzichtig het bakpapier er af en dek af met een iets vochtige theedoek en laat afkoelen.

Snijd de cake bij tot een rechthoek. 
Bestrijk de cake eerst met frambozenjam, strijk dan het chocolade/mascarpone mengsel er over uit. 
 Laat aan de zijkanten plm 1 cm en aan het uiteinde 3 cm vrij, want anders puilt bij het oprollen alles er uit.
Rol de cake nu met behulp van de theedoek voorzichtig op en garneer naar keuze.
Koel bewaren.

In het recept voor de vulling zijn de hoeveelheden aangepast, ik had iets te veel,
vandaar deze afwerking!

                                                         ****************